Tanden en kiezen zijn gevormd om in een neutrale beet op elkaar aan te sluiten als je dichtbijt. Je boventanden horen een heel klein stukje over je ondertanden heen te vallen en je kiezen moeten zigzaggend netjes op elkaar sluiten bij het dichtbijten. De functie van je gebit is dan optimaal. Als je kiezen niet goed op elkaar aansluiten kan dit voor problemen zorgen: bijten in je gehemelte, ongunstige slijtage, overbelasting van bepaalde tanden enz.
De richting en de manier waarop je tanden en kiezen groeien wordt genetisch bepaald en ook door de verschillende krachten die erop inwerken. Je bijt, kauwt, slikt, ademt en praat. Ook de invloed van bepaalde gewoontes bepaalt hoe je gebit er uiteindelijk uit ziet. Het doet er zeker toe of je speent, duimt of vingerzuigt of dat je veel door je mond ademt.
Je gebit vormt zich al groeiend onder invloed van al deze activiteiten.
De ideale occlusie
Voor een goed gebit in balans is het belangrijk dat je boven- en onderkaak op een neutrale manier op elkaar passen. Je bovenkaak hoort iets breder te zijn dan de onderkaak en je voortanden staan ietsjes over de ondertanden heen. Als het goed is vallen je kiezen als tandwielen netjes op elkaar bij het sluiten van je kaken en de voortanden staan netjes op een rij. Ook de krachten van alle spieren eromheen moeten neutraal zijn. Als dat niet zo is, kan het evenwicht en dus de tandstand worden verstoord. Zelfs op volwassen leeftijd kan dat gebeuren.
Animatie: het ideale gebit
Ook als je gebit scheef staat is vaak sprake van een bepaalde balans. Ook al is het een verkeerde. Een beugel grijpt in op dat bestaande evenwicht. Je tanden gaan anders staan en mogelijk verandert ook de stand of vorm van je kaak. Het is de bedoeling dat in de eindsituatie van je behandeling je tanden en kiezen opnieuw in evenwicht komen.
Om die goede balans voor elkaar te krijgen maakt de orthodontist een keuze uit verschillende types beugels. Welke beugel de orthodontist kiest hangt af van je leeftijd, de ‘afwijking’ die je hebt en het gewenste eindresultaat. Soms is het afleren van gewoontes van groot belang voor het vinden van een goede balans. Bijvoorbeeld beter door je neus ademen of anders slikken. Daarom verwijst de orthodontist soms ook naar andere specialisten zoals een gnatholoog of logopedist, een huisarts of KNO-arts.
Voor het bereiken en behouden van een goede balans is de mate waarop je meewerkt aan de nazorg ook heel belangrijk.
Niet in balans
Voor de behandeling begint kunnen er verschillende redenen zijn waarom het evenwicht niet goed is. Misschien staan je kaken niet goed ten opzichte van elkaar (meestal is dit aangeboren). Of je hebt bijvoorbeeld door een ongeluk een tand of kies verloren. De aangrenzende tanden kunnen daardoor uit balans raken en scheef gaan staan. In beide gevallen kan een orthodontist helpen.
Functie verbeteren
Als je een kaakstand hebt met een grote over- of onderbeet is het sluiten van je mond vaak lastig. Ook afbijten en kauwen kan moeilijker zijn. Als je een open beet hebt, waarbij de voortanden elkaar niet raken, kan je vaak niet goed afhappen. Je kunt bijvoorbeeld het beleg tussen een broodje niet goed afbijten. In sommige gevallen is de kaak- of tandstand zo afwijkend dat je dit bij het praten kunt horen. Een beugel die de kaakstand verbetert, helpt om de functie zo goed mogelijk te herstellen.